Verwijswoorden

Om een tekst goed te kunnen begrijpen, moet je weten naar wie of wat een verwijswoord verwijst. Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.

Voorbeeld:

  • Buse geniet volop van de sneeuw. Ze gaat vandaag lekker skiën.

                          

Het woord ‘Ze’ is een verwijswoord, want het verwijst naar Buse. Het is dezelfde persoon.

 

Voorbeeld:

  • Al geeft hij aan dat hij het niet zo erg vindt, Bas heeft liever niet dat Jan en Kaya hem steeds opzoeken.

Je ziet dat in dit voorbeeld eerst het verwijswoord genoemd wordt. Waarnaar verwijst ‘hij’? Het antwoord op die vraag is: Bas. Het woord ‘hij’ verwijst dus naar Bas.

 

Zonder verwijswoorden zou een tekst heel saai zijn. Kijk maar eens wat er gebeurt als je géén verwijswoorden gebruikt:

Voorbeeld:

  • Sam heeft zin in wintervakantie. Sam gaat dan samen met Sams ouders naar Oosterrijk. Sams moeder heeft Sam verteld dat ze naar Zwitserland gaan.

Je ziet het: de tekst is op deze manier niet zo fijn om te lezen. Ook is hij erg saai. Daarom kun je beter een tekst schrijven mét verwijswoorden:

  • Sam heeft zin in wintervakantie. Hij gaat dan samen met zijn ouders naar Oosterrijk. Zijn moeder heeft hem verteld dat ze naar Zwitserland gaan.

 
Voorbeelden:
  • Johan en Ali schrijven een artikel op AD. Zij hebben het al bijna af.

    (Het woord zij verwijst naar Johan en Ali in de vorige zin.)

  • Pesten is niet leuk. Het is verkeerd. ('Het' verwijst naar 'pesten')

  • Kayra houdt van lezen. Haar boekenkast staat vol met boeken.

  • Dit lokaal is van meneer Thomas. Hij is pauze aan het houden.

  • Daar loopt Joost. Ik krijg van hem nog vijf euro.

 
 
  • De taxichauffeur is erg zuinig op zijn Tesla.

  • Opa Arthur vertelt haar kleinkinderen graag over vroeger.

De verwijswoorden 'zijn' en 'haar'  verwijzen naar andere bezittelijke voornaamwoorden.

 

Verwijswoorden zoeken in een zin of tekst?

Nisa gaat je hiermee helpen.

Andere verwijswoorden zijn:

  • Aanwijzende voornaamwoorden: die, dat, deze, dit

  • Betrekkelijke voornaamwoorden: die, dat 

Klik hier voor meer uitleg over verwijswoorden.

 

Wanneer gebruik je de voornaamwoorden deze, die, dit of dat?

 

Vaak worden deze, die en dat, dit door elkaar gehaald. Het kan een betrekkelijk voornaamwoord of een aanwijzend voornaamwoord zijn.  Hieronder staat aangegeven in welke gevallen je deze voornaamwoorden schrijft.

 

de man  deze/die man woont hier in de straat.  

het antwoord ( enkelvoud) de antwoorden ( meervoud), dus deze antwoorden of die antwoorden.

de potloden ( meervoud), →  deze potloden of die potloden.

 

Voorbeelden:

  • Die broek is duur.     de broek 

  • Mijn dochter en ik houden van deze muziek.       de muziek. 

  • Deze jongen zal het wel even maken. →   de jongen.

  • Wat vindt je collega van deze antwoorden?  →   de antwoorden.

 

het apparaat  →   dit apparaat is erg handig, je kunt het overal voor gebruiken. 

het huis         →   hij wil dit huis niet kopen.

 

Voorbeelden:

Dat boek is duur.   →      het boek. 

Dit meisje zit naast me in de klas. →   het meisje.

Wiskunde is het vak dat ik het moeilijkste vind. →     het boek. 

Wat vindt je leraar van dit antwoord?   →   het boek. 


 

 

Klik op de start button om te oefenen.