Werkwoord spelling
We onderscheiden de volgende tijden:
1.Tegenwoordige tijd
Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.
De stappenplan tegenwoordige tijd
Je kunt de juiste spelling bepalen met dit stappenplan:
- Zoek eerst de persoonsvorm in de zin.
Voorbeeld: Ik werk in de haven.
- Kijk dan wat de stam van dit werkwoord is.
Werken ( hele werkwoord) → werk ( stam-ik vorm)
- Daarna zoek je het onderwerp.
We weten nu wat de persoonsvorm is en de stam.
Nu gaan we het onderwerp in de zin zoeken.
Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag: wie of wat + persoonsvorm (pv)?
Voorbeeld: Ik werk in de haven. → wie werkt in de haven? -Ik
- Dan bepaal je of je alleen de stam of stam + t schrijft.
Als het onderwerp in het meervoud staat, schrijf je het hele werkwoord.
Regels tegenwoordige tijd
Hieronder zie je een schema waarin je ziet hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd kunt vervoegen. Kijk bijvoorbeeld naar de werkwoorden kijken.
LET OP!
-
De ik-vorm krijgt nooit een t.
ik loop, ik kook, ik lees ... -
Als er je of jij achter het werkwoord staat geen t achter de werkwoord.
speel jij, fiets jij, kijk jij, luister je... -
Voeg nooit een d toe in de tegenwoordige tijd!!
Door hieronder te klikken open je het video voor uitleg.
Oefenen: klik op het start button.
2. Verleden tijd
Als je de verleden tijd (vt) gebruikt dan zeg je dat er iets al is gebeurd.
Stappenplan en regels verleden tijd
Je kunt de juiste spelling bepalen met dit stappenplan:
- Zoek eerst de persoonsvorm in de zin.
Voorbeeld: Ik fiets elke dag.
Ik werk in de haven.
- Kijk dan wat de stam van dit werkwoord is.
- Daarna zoek je het onderwerp.
Nu gaan we het onderwerp in de zin zoeken. Het onderwerp vind je door antwoord te geven op de vraag: wie of wat + persoonsvorm (pv)?
Voorbeeld: Ik fiets elke dag. ---------wie fiets elke dag? -Ik
- Is het onderwerp enkelvoud of meervoud ? Dan te (n) of de (n) achter de stam
LET OP!
LET OP!
Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s : ik verf , ik verbaas.
In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.
Oefenen: klik op het start button.
Voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord wordt gebruikt om te vertellen dat iets al gebeurd en afgerond is. Er gebeurt daarna niets meer.
Voorbeeld:
Ik lees → Ik ben aan het lezen → Ik ben nog niet klaar → tegenwoordige tijd
Ik heb gisteren een boek gelezen.→ voltooid deelwoord
→ Lezen gebeurde gisteren.
→ In het verleden. Het lezen is intussen voltooid.
→ Het is afgerond en dus voorbij.
Voorbeeld:
Ik heb vorige week gegolft.→ voltooid deelwoord
→ Dat golfen gebeurde vorige week.
→ In het verleden. Het lezen is intussen voltooid.
→ Het is afgerond.
Hoe herken je een voltooid deelwoord?
1.De meeste voltooid deelwoorden beginnen met ge-, maar kan ook beginnen met be, ver, ont, of her aan het begin van een werkwoord.
2.Bij zwakke werkwoorden eindigt een voltooid deelwoord op een –d of een –t.
Om te bepalen of een voltooid deelwoord eindigt op –d of –t gebruik je ’t kofschip. Een voltooid deelwoord eindigt meestal op en bij de sterke werkwoorden.
3.Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord.
Er wordt bij een voltooid deelwoord een hulpwerkwoord gebruikt. De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.
Voorbeelden:
-
Het ruimteschip is veilig op maan geland.
-
De dief wordt door de politie gezocht.
-
Sara en Niels hebben erg hard gewerkt op school.
-
Mijn vriend is van de trap gevallen.
ge+ stam +en → sterk werkwoord in de voltooid deelwoord
ge+stam+t of d → zwak werkwoord in de voltooid deelwoord
Klik op de afbeelding hieronder voor meer uitleg.
Klik hier voor meer uitleg over voltooid deelwoord 1
Klik hier voor meer uitleg over voltooid deelwoord 2
Oefenen: klik op het start button.