Leestekens leren

Door op de afbeelding te klikken krijgt u informatie over verschillende leestekens. Ook zijn er voorbeeld opgaven die je zelf kan oefenen.  

 

Een komma zorgt voor een rustpunt in de zin. Een komma is als even ademhalen, een korte pauze tijdens het spreken. Je gebruikt een komma in de volgende gevallen:

1.tussen bijvoeglijke naamwoorden:

Er staat een mooie, glimmende auto in de straat.

2. in een opsomming (maar niet voor het woordje 'en'):

            Ik heb een hond, twee katten, zes goudvissen en een konijn.

3.achter een briefaanhef:

Beste Thijs,
Geachte redactie,

4.rondom een aanspreking:

Tarkan, waar ben je?
Maar, Klaas, je moet wel je best doen.
Wat kost die fiets, mevrouw?

5.tussen twee persoonsvormen in samengestelde zinnen:

Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de station.
Wie voldoende gegeten heeft, mag alvast opruimen.

6.voegwoorden zoals 'omdat', 'want' en 'hoewel'

            Ik blijf thuis, omdat de timmerman komt.
            Hij is ziek, want hij heeft koorts.


*Je schrijft niet altijd een komma voor het woordje 'die' (of 'dat'). 

Het hangt van de betekenis af. Een voorbeeld:

  • De kinderen, die graag naar buiten wilden, werden erg onrustig.
    In dit voorbeeld wilden alle kinderen graag naar buiten.

  • De kinderen die graag naar buiten wilden, werden erg onrustig.
    In dit voorbeeld waren er ook andere kinderen. Die wilden niet naar buiten en werden niet onrustig.

Oefenen: klik op het start button.


Je gebruikt een uitroepteken als iets wordt geroepen of als iemand een heftige emotie voelt. Ook bij emoties (zoals woede, angst en verbazing) kun je een uitroepteken gebruiken. Bij waarschuwingen gebruik je meestal ook een uitroepteken. De nieuwe zin begin je met hooftletter.

Voorbeelden:

  • Houd op met dat geschreeuw!
  • Goed gedaan!
  • Bestel nu!

Oefenen: klik op het start button.

 
 

De apostrof, ook wel afkappingsteken, heeft de vorm van kommaatje dat bovenaan de regel staat. Het wordt in het Nederlands gebruikt in de volgende gevallen:

Als een of meer letters zijn weggelaten:

  • Ik heb 't gezien. ('t = het) 
  • Het duurt 'n minuutje. ('n = een)
  • We gaan 's morgens naar de winkels en 's middags naar het bos. ('s = des)
  • Ik heb m'n jas aan, hij heeft z'n muts op. (m'n = mijn, z'n = zijn)
  • Ik heb zo'n honger. (zo'n = zo een)

Oefenen: klik op het start button.

 
 

De puntkomma wordt weleens verward met de dubbele punt, maar er is wel een groot verschil. Het komt als leesteken op twee manieren voor:

  1. in een zin

  2. in een opsomming.

  • Puntkomma in een zin

Dan staat hij middenin de zin; hij vormt de verbinding tussen de twee delen.

Bijvoorbeeld:

  • We stonden vroeg op; we hadden een lange reis voor de boeg.

  • Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik een zwembroek mee.

Er zou op zich een punt kunnen staan, maar door de puntkomma te gebruiken, laat de schrijver zien dat de twee delen nauw met elkaar verbonden zijn.

  • Puntkomma in een opsomming

In een opsomming kun je achter elk onderdeel een puntkomma zetten. Achter het laatste onderdeel zet je dan een punt. Bijvoorbeeld:

Denk aan de volgende spullen:
- toiletborstel;
- een theedoek;
- een warme jas, want het kan koud zijn;
- iets lekkers voor bij de koffie.

 

 

Een dubbele punt staat voor een opsomming.
De bezwaren tegen Athene in de zomer zijn: de hitte, de drukte en de smog.

  • Een dubbele punt staat voor een verklaring.
    Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

  • Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
    Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Madrid.’

  • Opsomming

    Emma en Tim hebben vier kinderen: Tessa, Johan, Wim en Marleen.

Oefenen: klik op het start button.

 
 

Oefenen: klik op het start button.

 
 

Voor meer oefeningen klik op extraoefeningen

Extra oefeningen leestekens 1